Sanne: “Depressie is een nare ziekte die invloed heeft op álles. Het hangt heel nauw samen met je dagelijks functioneren. Omdat oudere mensen vaak meer waarde hechten aan het (weer) oppakken van hun dagelijkse bezigheden dan aan de afwezigheid van ziekte, nam ik het functioneel herstel als uitkomstmaat mee in mijn onderzoek. Zes jaar lang volgden we 510 zestigplussers binnen de Nederlandse Studie naar Depressie bij Ouderen (NESDO). We zagen na twee jaar dat ouderen die voldoende bewegen minder klachten van depressie hebben en vaker opknappen. Het gunstige effect van bewegen op een depressie neemt wel af bij het ouder worden. Opvallend is verder dat mensen in alle leeftijdsgroepen niet méér gaan bewegen als ze zich beter voelen. Lichamelijke activiteit lijkt dus een persoonskenmerk: de ene mens doet het nu eenmaal liever dan de andere.”

Gevoel van controle

“We ontdekten ook dat opknappen van een depressie niet automatisch betekent dat iemand beter gaat functioneren. Dat is nieuw, want eigenlijk dachten we dat die twee hand in hand gingen. Het laat zien dat we het dagelijks functioneren van de patiënt echt moeten meenemen in onze behandeling. Kijken wat iemand graag wil kunnen doen en waarin hij of zij zich beperkt voelt. Uit ons onderzoek blijkt dat het gevoel van controle hebben over het eigen leven daarin een belangrijke rol speelt. Zowel bij het meer gaan bewegen als bij het herstel in functioneren.”

Netwerkzorg

“In een literatuurstudie zochten we tot slot naar interventies die het functioneren van ouderen met een depressie kunnen verbeteren. Die waren onder te verdelen in medicatie, psychologische behandeling, beweging en geïntegreerde zorg. De laatste bleek het meest effectief. Een belangrijke uitkomst, omdat ouderen vaak met meerdere aandoeningen en zorgverleners te maken hebben. Als je alle conclusies uit het onderzoek combineert, wordt duidelijk dat we kwetsbare ouderen met depressie het beste kunnen helpen binnen een zorgnetwerk, met de focus op hun dagelijks functioneren en de regie zo dicht mogelijk bij de patiënt. Ik zie daarin een belangrijke rol voor verpleegkundigen. Zij zijn bij uitstek opgeleid om zich te richten op de gevolgen van de ziekte en behandeling op het dagelijks functioneren van de patiënt, in plaats van op de ziekte zelf.”

In de praktijk

“Wat het onderzoek voor GGNet betekent? Het bewijst vooral dat we op de goede weg zijn. We werken al toe naar netwerkzorg en binnen heel GGNet is een gezonde leefstijl een aandachtspunt. We kunnen nog meer winst behalen door patiënten vaker te verleiden tot activiteit. Zo veel mogelijk handelingen zelf laten doen, een actieve omgeving creëren, bijvoorbeeld door gezonde keuzes aantrekkelijk te maken, en heel belangrijk, als medewerkers het goede voorbeeld geven. Speciale beweegprogramma’s zijn effectief zolang patiënten bij ons in behandeling zijn. Maar het punt is dat zij het ook moeten volhouden als onze hulpverlening is afgelopen. Bij mensen die van nature minder bewegen, vraagt dat echt een gedragsverandering of een blijvende stimulans dicht bij huis. Naar het functionele herstel en netwerkzorg zou ik graag meer onderzoek zien. Het belang van onderzoek is groot. Met bewezen effectiviteit is de kans groter dat er middelen vrijkomen voor nieuwe zorgproducten en behandelingen.

Dit interview is gepubliceerd in het GGNet magazine 2021 – 2022