Natuurlijk neem ik mijn bipolaire stoornis serieus. Maar ik hang er geen stereotypisch vervolg van mijn leven aan vast. Van 2017 tot 2020 heb ik zelfs zonder medicatie een stabiel en verantwoordelijk leven gehad. Door net iets te veel life-events tegelijkertijd had ik helaas een dusdanige terugval, dat ik weer gestart ben met medicatie, maar dit doet niets af aan mijn herstelproces. Na mijn opname in 2006 heb ik, zoals ik in eerdere blogs ook al heb beschreven, altijd gevochten voor aansluiting binnen de maatschappij. En dan vooral op het gebied van werk en opleiding.

Ik ben sinds ik in 2014 ben gaan werken in de ggz meerdere malen herinnerd aan die uitspraken van de UWV-arts. Ik ben namelijk zowel in de ambulante als klinisch zorg mensen tegengekomen, die het predicaat ‘beroepspatiënt’ lijken te verdienen. Zij zijn wel door de sollicitatie heen gekomen. Maar kiest iemand zelf voor dat beroep? Ik kan me het haast niet voorstellen.

Ik denk dat het eerste jaar in de hulpverlening van cruciaal belang is om geen beroepspatiënt te worden. Hoe langer je afhankelijk bent van de hulpverlening en je eigen identiteit daarmee parkeert, des te meer je jouw identiteit ontleent aan het patiënt zijn. Je raakt gewend aan het feit dat de hulpverlening de cruciale beslissingen voor jou neemt en daar kun je erg passief van worden. Als er niet tijdig weer aanspraak wordt gedaan op je eigen identiteit en beslisvermogen, wordt patiënt zijn hetgeen waar je vertrouwd mee bent. Voor een optimaal herstel is het voor de hulpverlening erg van belang om, ook al is het summier, altijd aanspraak te blijven doen op de identiteit en het beslisvermogen van een patiënt. En ga de krachten en talenten zien en spreek die aan bij de mens. Voor je het weet zie je de mens en niet de patiënt.

Toen ik net begon te werken in de ggz, dacht ik dat iedereen op een zelfde manier kon herstellen als ik destijds na mijn opname in 2006. Nu bijna zeven jaar later besef ik, dat er patiënten zijn met een dusdanige zware last van psychische stoornissen, dat een herstel naar werk en wonen in de maatschappij een brug te ver is. Maar toch denk ik dat een adequatere aanpak bij de eerste psychische klachten van iemand kan voorkomen dat iemand in de chronische ggz belandt. Een adequate diagnostiek en behandeling, gekoppeld aan het aanspreken van de krachten, wensen en talenten van de mens moet er voor kunnen zorgen, dat iemand de verbinding houdt met zijn eigen identiteit en beslisvermogen. Hiermee is maatschappelijk herstel geen lange weg, maar loopt deze weg parallel aan het behandelproces. Dat voorkomt chroniciteit.

Waar ik nu werk zijn veel chronische patiënten. Sommige al meer dan 30 tot 40 jaar opgenomen op het terrein van de ggz-instelling. Er is wel enorm geïnvesteerd in het opnieuw diagnosticeren en behandelen van hen. Met resultaat. Vele van hen hebben een andere diagnose met bijbehorende behandeling gekregen. En dit heeft hun kwaliteit van leven sterk verbeterd. Waar echter weinig behandeling voor mogelijk is gebleken, is het uit de identiteit halen van het patiënt zijn. De afhankelijke opstelling veranderen, het zelf kunnen beslissen over eigen leven, het durven en kunnen aanspreken van eigen kracht en talent. Dit alles is erg lastig gebleken, laat staan een terugkeer in de maatschappij. Voor deze groep is de instelling en de veiligheid van het terrein noodzakelijk om een optimale kwaliteit van leven te creëren. De realiteit gebiedt mij te zeggen, dat zij lijken te voldoen aan mijn beeld dat de UWV-arts mij schetste van de beroepspatiënt. Maar ik zie elke dag mooie, karakteristieke mensen, die helaas ook door de oude psychiatrie zijn getekend.

Wat me erg aan het hart gaat zijn de jongvolwassen mensen die bij ons in behandeling komen en die al een jarenlang gevecht achter de rug hebben. Hun eerste jaar van psychische klachten is al lang geleden geweest op erg jonge leeftijd. Zij identificeren zich al jaren niet met zichzelf maar met de vaak vele verschillende ziektes en/of stoornissen, waarmee ze zijn gelabeld. Vaak zijn ze bij ons erg goed te behandelen voor de werkelijke klachten. Maar hun identiteit is zo gedeukt. Hun zelfvertrouwen is dusdanig laag. Hun faalangst is zo onbeschrijflijk dominant aanwezig, dat een stap de maatschappij in een kloof is die alleen met uiterst geduld en doorzettingsvermogen is te nemen. En een aanzienlijk aantal redt dit niet. Ook al, omdat de maatschappij de armen voor hen nogal gesloten houdt.

Wat mij gered heeft van de een leven als beroepspatiënt, is mijn wil tot aansluiting bij de maatschappij. Ik heb momenten in mijn leven gehad dat ik even van de maatschappelijke snelweg ben geraakt. Maar verder dan de vluchtstrook of een kort gemaaide berm ben ik nooit geraakt. Er was altijd een vangrail, die me het zicht op de weg liet behouden. En ik zal ik jullie eens een geheim vertellen. Soms ga je op de vluchtstrook sneller dan de maatschappij en zo kun je achterstanden inhalen of een voorsprong verkrijgen. Dus laten we als hulpverleners (van jeugdzorg tot ouderenzorg) en maatschappij proberen voor een ieder een tijdige vangrail te plaatsen, zodat mensen niet in het moeras van chroniciteit belanden als ze even van de weg geraken.

Hendrik

Wilt u reageren op deze blog? Mail van naar: communicatie@ggnet.nl